1835
De Rooms-katholieke statie schafte zich reeds twintig jaar tevoren een orgel aan. Daartoe was in mei 1835 een contract gesloten met de Groninger orgelmakers J.W. Timpe & Zoon, dat voorzag in de bouw van een éénklaviers orgel met als dispositie:
Prestant 8′
Holpijp 8′
Fluit 4′
Mixtuur
Volgens het bewaard gebleven bestek was op de lade plaats gereserveerd voor de registers Bourdon 16′, Octaaf 4′ en Fluit 2′. Vermeldenswaard is ook de opmerking over het klavierbeleg. Aangezien van de zijde der Maatschappij geen steun viel te verwachten, moest voor het merendeel van de bouwkosten (525 gulden) een beroep worden gedaan op vrijwillige bijdragen. De Naamlijst die men daartoe in 1836 liet rondgaan bracht ruim 425 gulden op. Hoewel volgens het contract het orgel uiterlijk 1 november 1835 gereed zou moeten zijn, werd het eerst vijf maanden na dato in gebruik genomen. Voor de examinatie werd aangezocht C. Meijboom, van 1822 tot zijn dood in 1858 organist van de Hervormde kerk te Assen. Deze meende echter te moeten bedanken:
“uit hoofde ik geene genoegzame kennis van het mechanique van het werk, hebbe, en neemt men iets aan te beöordeelen dan moet men het een Zoo wel als het ander volgens het geweten naar waarheid kunnen doen”.
Een opmerkelijk blijk van zelfkennis, waaraan zich ook tegenwoordig nog sommige organisten zouden mogen spiegelen! Wie in zijn plaats eventueel het orgel heeft geëxamineerd is onbekend. De ingebruikneming moet hebben plaats gevonden op 3 april 1836. Het is niet bekend wie na opheffing van de firma Timpe het onderhoud overnam en in 1842 en 1843 kleine reparaties uitvoerde voor f12,-, resp. f19,-.
1845-1873
Of het orgel bevredigend functioneerde valt mogelijk te betwijfelen, gezien het feit dat reeds in 1845 een grote reparatie werd uitgevoerd voor maar liefst f 450,-
Het is niet precies vast te stellen, waaraan dit bedrag werd besteed: Mogelijk is het instrument voorzien van een aangehangen pedaal (waarover in het contract uit 1835 niet was gerept) en dateert de Octaaf 2′ uit dat jaar. In ieder geval verscheen in de dispositie een Salicet 4′ op de plaats van de Mixtuur. Ook werd het orgel verfraaid met vleugelstukken, zoals blijkt uit één der Memoriales:
“Reparatie orgel f 450,- Een paar vleugels aan het orgel f 19, het schilderen daarvan f 15; het aanzetten ervan f 8 “.
In daaropvolgende jaren is geregeld sprake van kleine reparaties:
1848: f1. 23,83 ,
1849: reparatie en stemmen f1. 43,85 ,
1850: idem f1. 16,25 ,
1851: f1. 9,75.
In 1852 wordt naast een bedrag van f1. 7,32 ook nog eens extra uitgegeven voor reparatie f1. 75,82 , plus f1. 1,50 voor een ijzeren tree aan het orgel”.
De dispositie op dat moment is niet precies bekend: Broekhuyzen omschrijft het instrument slechts als een “acht voets werk”, zonder de dispositie te vermelden. Een inventaris uit 1855 spreekt van “een orgel met vijf registers, op de zyden met loofwerk versierd”. Ook in de volgende jaren worden steeds kleine reparaties verricht, zonder dat daarbij een orgelmaker wordt genoemd.
1873
In september 1873 stemt de Leeuwarder orgelmaker C. B. Adema het orgel; een maand later doet hij dit ook in de Hervormde kerk en wijzigt hij bovendien de dispositie van het Timpe-orgel: De Salicet 4′ wordt vervangen door een Viola 8′ (met C-B als Quintadeen 8′). Tevens wordt het klavierbeleg opnieuw genageld. De totale, onkosten (f 80,-) zijn later vergoed door de Rijksbetaalmeester. In de Kerkrekening staat verder nog genoteerd: “31 oct. Bij de herstelling en vernieuwing van het orgel verblijfkoste en twee wagens voor den Heer Adema f 3,50 Aan W.Lukassen verblijfkosten van den knecht f 2,50”.
1874
Ook in december 1874 verrichtte Adema een stembeurt (voor f 25,-); hij werd daartoe per rijtuig van het station in Assen afgehaald ! En passant stemde hij ook de piano’s van de directeur en de apotheker van de Rijkswerkinrichtingen.
1893
In later tijd kwam het onderhoud terecht bij de orgelmaker N. S. Leyser te Zutphen, zoals bleek in 1893: In dat jaar werd een nieuwe kerk ingewijd, die evenals de pastorie eigendom werd van het Rijk. Dit gold ook voor de inventaris van het kerkgebouw, echter met uitzondering van het orgel! Vermoedelijk was het Rijk hiervoor afgeschrikt door de hoge verplaatsings- en reparatiekosten van het instrument. Het is trouwens de vraag of de beoogde werkzaamheden ook echt nodig waren. Vermoedelijk zag Leyser in de overplaatsing een goede gelegenheid voor wat extra werk. Dit klinkt ook door in een brief van pastoor Dorresteyn aan de Aartsbisschop te Utrecht:
“( ) Monseigneur, de groote reparatie en schoone verbetering die nodig worden geoordeeld schijnen te komen van de orgelmaker, die jaarlijks op kosten van het Rijk moet stemmen. Het komt mij echter voor ( ) dat het orgel, zoals het nu is, met eene kleine reparatie best zal voldoen voor de nieuwe kerk”.
In een bijschrift wordt opgemerkt, dat het orgel op kosten van het kerkbestuur zal worden overgeplaatst en gerepareerd. Wat de door Leyser gewenste werkzaamheden inhielden, blijkt uit een brief van ruim twee weken later, als de Aartsbisschop wordt gevraagd de overplaatsing te subsidiëren. Daarbij citeert pastoor Dorresteyn uit een brief van Leyser:
“De vermoedelijke waarde van het orgel is f 600 tot f 700, zonder verplaatskosten (inclusief verplaatsing f 900,-) ( ) En het orgel te vergroten met Bourdon 16 vt en Prest. 6 vt en blaasbalg te veranderen voor de som van f 600 en zoude het orgel het orgel uitstekend voldoen”.
Niet lang daarna deelde Leyser mee, dat de verplaatsingskosten f 200,- zouden bedragen, met hulp van drie timmerlieden uit het Gesticht. Een blaasbalgverandering was niet nodig, wel adviseerde hij het orgel te laten vergroten. Twee weken later ging hij akkoord met de overplaatsing voor het genoemde bedrag. Naar aanleiding van deze zaak noteerde pastoor Dorresteyn: “jammer dat het orgel niet door de staat is overgenomen, maar het speelt nog best”.
1894
Er werd een reparatie toegestaan aan D.Ansingh & Co. uit Zwolle (10).
1904
Tien jaar later bleek het orgel “zeer bouwvallig” te zijn geworden. Brieven van pastoor Fock aan “Utrecht” maakten melding van twee offertes voor herstel. Daarvan had het door Leyser ingediende plan de volgende inhoud:
“Volgens mededeling van den Heer Leyser orgelfabrikant te Zutphen, zal het orgel in de R.K.Kerk binnen korten tijd geheel onbruikbaar zijn, wanneer niet eenige noodzakelijke reparatien van het instrument geschieden. Deze reparatien zijn door bovengenoemden als volgt gespecificeerd:
1e. Een nieuw mecanique klavier en windlade 50
2e. Blaasbalg vergrooten met nieuwe pompers 80
3e. Schoonmaaken en bijbrengen van Octaaf 4 voet met pijpstokken en roosters 290
4e. Winkelhaakblok met winkelhaken 12,50
5e. Twaalf houten pijpen voor holpijp 60 590,50
(Indien alle werkzaamheden tegelijk zouden kunnen worden uitgevoerd, zou er een korting van 10 % worden gegeven)
Daarnaast was ook een offerte ingediend door Naaml. Vennootschap D. Ansingh & Co. te Zwolle, welke o.a. het volgende omvatte:
“Voor herstel 2 mensen 3 weken bij werk meubel schilderen plusminus een week”. Verder vermeldde het plan:
Schoonmaak, pijpen weer ‘stemmend maken’, nieuw celluloid klavier, herstel blaasbalg, alles tezamen met het verhelpen van resterende mankementen voor de som van f 325 – f 385.
Bovendien zou tijdens de restauratie gratis een flink harmonium in de kerk worden geplaatst. Laatstgenoemde firma ontving de opdracht en niet Leyser, namens welke orgelmaker blijkbaar W. K. Beukema uit Groningen als vertegenwoordiger optrad.
Aangezien de parochie bovengenoemde kosten niet zou kunnen opbrengen, werd toestemming gevraagd het orgel te mogen overdragen aan het Rijk, dat de benodigde financiën wel wilde verstrekken. De Aartsbisschop stemde hiermee in, mits de Staat zou instaan voor reparatie en verder onderhoud. Op 22 november 1904 vond ten overstaan van de Asser notaris D. A. M. de Fremery de gratis overdracht plaats van het orgel aan de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door Mr. J. P. H. Gallee, directeur van de Rijkswerkinrichtingen, onder voorwaarde dat de nieuwe eigenaar het orgel “in volkomen bruikbaren staat laat herstellen en blijft onderhouden, zoodat het voortaan weder ten behoeve van den dienst in bedoelde Roomsch Katholieke Kerk kan worden gebruikt”.
Aangezien de financiële administratie van de Rijkswerkinrichtingen over de volgende decennia in later tijd is gesaneerd, zijn er vrijwel geen verdere lotgevallen bekend uit de volgende periode.
1953
Wel weten we, dat het orgel in 1953 grondig werd nagezien door een “gedetineerde-orgelbouwer”(!); twee jaar later volgde nog een reparatie en werd een windmotor geplaatst.
1960
In 1960 werd het orgel gedemonteerd en overgedragen aan de Rijksinspecteur voor Roerende Zaken. Het instrument werd opgeslagen in één van de ruimten van de Gevangenpoort te ‘s-Gravenhage. Voor Veenhuizen betekende de verhuizing van het Timpe-orgel geen vooruitgang: Ter vervanging werd een orgel van Standaart geplaatst, afkomstig uit een theater in Tilburg. Dit wordt tegengesproken door nader onderzoek in 2009/2010.
Foto’s huidge orgel door Frits Kaan
Manuaal I: C-c4 Manuaal II: C-c4
1. Bourdon 16’ Bourdon 8’
2. Bourdon 8’ Diapason 8’
3. Diapason 8’ Flute 4’
4. Flute 4’ Viola 4’
5. Viola 4’ Octaaf 4’
6. Octaaf 4’ Flute 2’
7. Flute 2’ Viola 8’
8. Twelfth 2 2/3’
9. Tierce 1 3/5’
10. Octaaf 2’
Aangehangen pedaal C-e1.
2003
Bovenstaand theaterorgel wordt door leden van de NOF (Nederlandse Orgel Federatie) op dit moment gerestaureerd. Er wordt een Vox Humana toegevoegd. Een accordeon register en verder metallofoon/xylofoon van hout en nog wat slagwerk zoals trommel/castagnettes/sleebells/tamboerijn. Het wordt weer een kompleet bioscooporgel voor het geven van concerten.
2009
Restauratie door de gebr. Van der Meulen, met in een later stadium inschakeling van een orgelmaker voor de intonatie.
2010
Bericht Willem van der Meulen d.d. 22-06-2010: “Eind 2008 heb ik van Rijksgebouwendienst toestemming gekregen om het pijporgel-gedeelte te herstellen. Mijn broer en ik doen dat op basis van vrijwilligheid; alleen de materiaalkosten worden op basis van declaratie vergoed. Er is een slechts een beperkt budget beschikbaar. Het orgel verkeerde in erbarmelijke staat. De diverse pijpen stonden al naast de gaten. De windvoorziening lekte aan alle kanten. Bij het schakelen van de registers bij koud of vochtig weer moest je afwachten of het inschakelde en of het wel weer uitschakelde. Elektrotechnisch is nu gekozen voor een modulair systeem. Voor de besturing zal gebruik worden gemaakt van een soort PLC, – een eenvoudige programmeerbare pc -; de bedrading is zodanig opgebouwd dat het eenvoudig demonteerbaar is, met behulp van patchpanels en netwerkstekers met UTP-kabel. E.e.a. om het orgel op eenvoudige wijze te kunnen demonteren en weer opbouwen, e.e.a in overleg met de Rijksgebouwendienst. Kort onderzoek i.s.m. de rijksbouwmeester uit Den Haag leerde, dat het orgel niet uit een bioscoop uit Tilburg kan zijn, zoals andere bronnen wel eens vermelden. In april 2009 zijn we daadwerkelijk begonnen. Het gehele orgel is gedemonteerd, de complete bedrading is vervangen; windladen van nieuw afdichtvilt voorzien, electro(-pneumatische) klepjes opnieuw bedraad en stuurbalgjes opnieuw beleerd, etc, etc. De orgelkas is verstevigd. Klavieren opnieuw bedraad. Gehele speeltafel gereviseerd en opnieuw gelakt etc,etc. Als laatste zal een orgelbouwer de intonatie verzorgen, en die iets meer afstemmen op het gebruik in de RK-eredienst.
De intonatie wordt gedaan door Rene Nijsse. Bij de voorbereiding voor deze restauartie is intensief contact geweest met de NOF, met name met Bert Van Rossum en ook Bert-Jan de Waard voor de electronica. Het instrument dateert het uit de jaren ’20 van de 20e eeuw, gezien een opschrift in een pneumatisch stuurbalgje.
Bron: Orgels in Drenthe